Definitie
De werkgelegenheidsgraad is het percentage werkenden in een bepaalde leeftijdsgroep.
Bron en methodologische toelichting
De gegevens op deze pagina zijn afkomstig uit de Enquête naar de arbeidskrachten uitgevoerd door Statbel. Deze reeksen bevatten methodologische breuken als gevolg van herzieningen van de vragenlijst of wijzigingen in de gehanteerde definities. Vergelijkingen vóór en na deze breuken moeten daarom met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
De werkgelegenheidsgraad is in de afgelopen 25 jaar verschillend geëvolueerd naargelang het geslacht.
- Bij mannen bleef de werkgelegenheidsgraad vrijwel stabiel: van 76,1% in 2000 naar 76,3% in 2024 (+0,2 procentpunt).
- Bij vrouwen nam de werkgelegenheidsgraad sterk toe: van 56,4% in 2000 naar 68,3% in 2024 (+11,9 procentpunten).
Daardoor is de kloof tussen mannen en vrouwen kleiner geworden, maar bedraagt in 2024 nog steeds 8 procentpunten.
Er zijn ook duidelijke regionale verschillen: het verschil in werkgelegenheidsgraad tussen mannen en vrouwen bedraagt 6,9 procentpunten in Vlaanderen, 8 procentpunten in Wallonië en 13 procentpunten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Ons land bevindt zich onder het Europese gemiddelde wat betreft werkgelegenheidsgraad, zowel voor vrouwen als voor mannen. Het verschil van 8 procentpunten tussen mannen en vrouwen in België ligt onder het Europese gemiddelde, dat 10 procentpunten bedraagt.
De is gestegen tussen 2016 en 2024:
- Bij mannen ging ze van 69,6% naar 73,2%, een stijging met 3,6 procentpunten.
- Bij vrouwen ging ze van 53,2% naar 59,2%, een stijging met 6 procentpunten.
De kloof tussen mannen en vrouwen is dus kleiner geworden, maar blijft aanzienlijk: 14 procentpunten in 2024. Sinds 2022 zien we bovendien een stabilisatie van deze kloof.
Deze kloof weerspiegelt de aanhoudende structurele belemmeringen voor de werkgelegenheid van vrouwen en de prevalentie van deeltijdwerk bij vrouwen.
Algemene trends
- De hoogste werkgelegenheidsgraad wordt waargenomen in de centrale leeftijdsgroep: 30-54 jaar.
- Tussen 1998 en 2024 is de werkgelegenheidsgraad in België gestegen voor alle leeftijdsklassen, met uitzondering van de 20-29-jarigen, waar de arbeidsmarktintegratie van mannen is verslechterd.
- Vrouwen kennen de sterkste vooruitgang, waardoor de kloof met mannen in alle leeftijdsgroepen aanzienlijk is verkleind, al blijven er verschillen bestaan.
Gedetailleerde analyse
- 20-29 jaar: de werkgelegenheidsgraad bedraagt in 2024 61,3% voor mannen en 57,8% voor vrouwen. De werkgelegenheidsgraad van mannen is sinds 1998 aanzienlijk gedaald (-7,6 procentpunten), terwijl die van vrouwen stabiel bleef (+0,3 procentpunt). Hierdoor is de kloof verkleind van 11,4 procentpunten tot slechts 3,5 procentpunten, wat wijst op een latere instroom van jonge mannen op de arbeidsmarkt.
- 30-54 jaar: mannen hebben in 2024 een werkgelegenheidsgraad van 86,9% en vrouwen van 77,6%. De werkgelegenheidsgraad van mannen bleef sinds 1998 stabiel (+0,9 procentpunt), terwijl die van vrouwen sterk steeg (+16,4 procentpunten). De kloof is dus aanzienlijk verminderd, van 24,8 procentpunten naar 9,3 procentpunten, wat getuigt van een duidelijke inhaalbeweging van vrouwen in deze centrale leeftijdsgroep.
- 55-64 jaar: de werkgelegenheidsgraad bedraagt in 2024 63,9% voor mannen en 54,9% voor vrouwen, een verschil van 9 procentpunten. Beide geslachten kennen een spectaculaire stijging sinds 1998: +31,8 procentpunten voor mannen en +41,5 procentpunten voor vrouwen. Deze evolutie is vooral te verklaren door opeenvolgende hervormingen die vervroegde uittreding beperkten, de effectieve uittredeleeftijd verhoogden en de prikkels om langer te werken versterkten.
- 65-69 jaar: de werkgelegenheidsgraad bedraagt in 2024 10,1% voor mannen en 6,1% voor vrouwen, een verschil van 4 procentpunten. Hoewel deze werkgelegenheidsgraden laag blijven, is de tewerkstelling van senioren duidelijk toegenomen sinds 1998 (+7,8 procentpunten bij mannen; +4,9 procentpunten bij vrouwen).
Definities
De drie onderwijsniveaus worden als volgt gedefinieerd :
- Personen met een laag onderwijsniveau hebben hoogstens een diploma van het lager secundair onderwijs.
- Personen met een midden onderwijsniveau hebben een diploma van het hoger secundair onderwijs, maar geen diploma van het hoger onderwijs.
- Personen met een hoog onderwijsniveau hebben een diploma van het hoger onderwijs.
Algemene trends
- De werkgelegenheidsgraad stijgt naarmate het onderwijsniveau hoger is, zowel bij mannen als bij vrouwen.
- De werkgelegenheidsgraad van mannen ligt hoger dan die van vrouwen, ongeacht het onderwijsniveau.
- De kloof tussen mannen en vrouwen wordt groter naarmate het onderwijsniveau lager is.
- Sinds 1999 is de kloof tussen mannen en vrouwen kleiner geworden, doordat vrouwen vooruitgang boeken in alle drie de groepen, terwijl de werkgelegenheid van mannen slechts licht stijgt (hoog onderwijsniveau) of zelfs daalt (laag en midden onderwijsniveau).
Gedetailleerde analyse
- Hoog onderwijsniveau: de werkgelegenheidsgraad bedraagt in 2024 88,9% bij mannen en 83,6% bij vrouwen. Terwijl de werkgelegenheidsgraad van mannen sinds 1999 stabiel bleef (+0,3 procentpunt), steeg die van vrouwen (+3,6 procentpunten), waardoor de kloof verkleinde van 8,6 procentpunten tot 5,3 procentpunten.
- Midden onderwijsniveau: de werkgelegenheidsgraad van mannen bedraagt 73,7% in 2024 (-3 procentpunten sinds 1999) en die van vrouwen 61,6% (+3,2 procentpunten). De kloof tussen de geslachten daalde van 18,3 procentpunten tot 12,1 procentpunten.
- Laag onderwijsniveau: de werkgelegenheidsgraad van mannen bedraagt 55,7% in 2024 (-6,8 procentpunten sinds 1999) en die van vrouwen 37,9% (+3 procentpunten). De kloof is kleiner geworden maar blijft zeer groot: 17,8 procentpunten.
Het bepalende effect van het onderwijsniveau op arbeidsmarktintegratie is duidelijk zichtbaar: de correlatie tussen diploma en werk blijft een van de sterkste op de arbeidsmarkt. Het verschil in werkgelegenheidsgraad tussen hooggeschoolden en laaggeschoolden bedraagt in 2024 33,2 procentpunten bij mannen (stijgend sinds 1999) en 45,7 procentpunten bij vrouwen (stabiel sinds 1999).
Opvallend is ook een belangrijke kruising vanaf 2007: vóór die datum hadden mannen met een laag onderwijsniveau een hogere werkgelegenheidsgraad dan vrouwen met een midden onderwijsniveau. Sindsdien is de trend omgekeerd, wat eerder wijst op een verslechtering van de situatie van laaggeschoolde mannen dan op een echte inhaalbeweging van vrouwen.
Algemene trends
- Eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben de laagste werkgelegenheidsgraad bij zowel mannen als vrouwen.
- Vrouwen in niet-gehuwde koppels hebben een hogere werkgelegenheidsgraad dan gehuwde vrouwen. Bij mannen is er geen verschil op basis van burgerlijke staat.
- De aanwezigheid van kinderen gaat gepaard met een duidelijke daling van de werkgelegenheidsgraad bij vrouwen en een lichte daling bij mannen.
- De kloof tussen mannen en vrouwen varieert naargelang het type huishouden. De grootste verschillen worden vastgesteld bij gehuwde koppels.
- Sinds 2001 is de kloof tussen mannen en vrouwen in alle types huishoudens kleiner geworden.
Gedetailleerde analyse
- Alleenstaanden: mannen hebben in 2024 een werkgelegenheidsgraad van 78,9% en vrouwen van 78,3%. Dit zijn de op één na laagste werkgelegenheidsgraden (na die van personen in eenoudergezinnen), ondanks een lichte stijging sinds 2000. Het verschil tussen mannen en vrouwen blijft zeer klein (0,6 procentpunt), wat wijst op vergelijkbare moeilijkheden om werk te vinden voor alleenstaande mannen en vrouwen.
- Gehuwde koppels zonder kinderen: mannen hebben een werkgelegenheidsgraad van 92,5% (hun hoogste) en vrouwen van 80,4% in 2024. De werkgelegenheidsgraad van vrouwen is sinds 2000 sterker gestegen dan die van mannen, waardoor de kloof is verkleind tot 12,1 procentpunten. Dit wijst op een duidelijke maar nog onvolledige inhaalbeweging van vrouwen in dit type huishouden.
- Niet-gehuwde koppels zonder kinderen: mannen hebben in 2024 een werkgelegenheidsgraad van 92,4% en vrouwen van 89,5%. Dit is de hoogste werkgelegenheidsgraad bij vrouwen en de tweede hoogste bij mannen (het verschil met gehuwde koppels zonder kinderen is voor mannen zeer klein). Deze werkgelegenheidsgraden zijn sinds 2000 relatief stabiel gebleven. Het verschil tussen mannen en vrouwen blijft beperkt (3,3 procentpunten), wat wijst op een hoge en evenwichtige arbeidsmarktintegratie voor beide geslachten.
- Gehuwde koppels met kind(eren): de werkgelegenheidsgraad van mannen bedraagt 89,2% in 2024 en die van vrouwen 76,1%. De werkgelegenheidsgraad van vrouwen is bijna 6 procentpunten gestegen sinds 2000, terwijl die van mannen licht daalde. De kloof tussen mannen en vrouwen is dus kleiner geworden, maar blijft het grootst: 13,1 procentpunten.
- Niet-gehuwde koppels met kind(eren): in 2024 hebben mannen een werkgelegenheidsgraad van 90,8% en vrouwen van 83,1%. Sinds 2000 is de werkgelegenheidsgraad van vrouwen gestegen, terwijl die van mannen licht daalde. De kloof tussen mannen en vrouwen is afgenomen tot 7,7 procentpunten, wat wijst op een geleidelijke inhaalbeweging van vrouwen in deze huishoudens.
- Eenoudergezinnen: mannen hebben in 2024 een werkgelegenheidsgraad van 66,9% en vrouwen van 66,2%. Dit zijn de laagste werkgelegenheidsgraden voor beide geslachten. We zien een stijging van de werkgelegenheidsgraad bij vrouwen sinds 2000 en een daling bij mannen. De kloof tussen mannen en vrouwen, die in 2000 nog 10,7 procentpunten bedroeg, is sinds 2014 vrijwel verdwenen (0,7 procentpunt in 2024). Hoewel alle personen in eenoudergezinnen dus grote moeilijkheden ondervinden om werk te vinden, moet worden benadrukt dat vrouwen de overgrote meerderheid van deze groep vormen (80,6% in 2023).
Algemene trends
- De afwezigheid van kinderen zorgt voor een bijna volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
- Bij personen met één of twee kinderen zien we een stijging van de werkgelegenheidsgraad bij mannen, terwijl die van vrouwen stabiel blijft, wat leidt tot een kloof in het nadeel van vrouwen.
- Vanaf drie kinderen daalt de werkgelegenheidsgraad van mannen en nog sterker die van vrouwen, met een zeer groot verschil tussen de geslachten.
- Sinds 2000 is de kloof tussen mannen en vrouwen kleiner geworden door de sterke stijging van de werkgelegenheidsgraad bij vrouwen en de lichte daling bij mannen.
Gedetailleerde analyse
- 0 kinderen: de werkgelegenheidsgraad is relatief laag: 80,4% bij mannen in 2024 (-4,5 procentpunten ten opzichte van 2000) en 79,6% bij vrouwen (+5,8 procentpunten). Het verschil tussen mannen en vrouwen is dus vrijwel nul (0,8 procentpunt), wat wijst op een gelijke arbeidsmarktintegratie in afwezigheid van kinderen.
- 1 kind: mannen hebben een werkgelegenheidsgraad van 90,7% in 2024 (-3 procentpunten ten opzichte van 2000) en vrouwen van 78,6% (+6,8 procentpunten). Het verschil blijft aanzienlijk (12,1 procentpunten), wat aantoont dat de aanwezigheid van één kind een duidelijke nadelige impact heeft voor vrouwen, terwijl vaders lijken te profiteren van de komst van een kind, met een hogere werkgelegenheidsgraad dan mannen zonder kinderen. Deze resultaten moeten echter in verband worden gebracht met de gegevens over types huishoudens.
- 2 kinderen: mannen hebben een werkgelegenheidsgraad van 93% in 2024 (-1,3 procentpunt) en vrouwen van 80,8% (+7,6 procentpunten). Het verschil tussen mannen en vrouwen is even groot als bij één kind (12,2 procentpunten), hoewel de werkgelegenheidsgraad voor beide geslachten hoger ligt.
- 3 kinderen of meer: de werkgelegenheidsgraad van mannen bedraagt 86,4% (-2,1 procentpunten sinds 2000), terwijl die van vrouwen slechts 60,2% bedraagt (+7,9 procentpunten). Het verschil tussen mannen en vrouwen blijft zeer groot (26,2 procentpunten), wat wijst op een sterk nadelige impact voor vrouwen in grote gezinnen.
Algemene trends
- Ongeacht de nationaliteitsgroep hebben mannen een hogere werkgelegenheidsgraad dan vrouwen.
- Niet-EU-immigranten onderscheiden zich door werkgelegenheidsgraden die duidelijk lager liggen dan die van staatsburgers en EU-immigranten.
- De kloof tussen mannen en vrouwen is kleiner bij staatsburgers dan bij immigranten, en kleiner bij EU-immigranten dan bij niet-EU-immigranten.
- Sinds 1999 is de kloof tussen mannen en vrouwen kleiner geworden dankzij de snellere stijging van de werkgelegenheidsgraad bij vrouwen.
Gedetailleerde analyse
- Staatsburgers: mannen hebben in 2024 een werkgelegenheidsgraad van 77% en vrouwen van 70,3%. Deze werkgelegenheidsgraden zijn gestegen sinds 1999, maar de stijging was groter bij vrouwen (+13,5 procentpunten) dan bij mannen (+1,9 procentpunt). De kloof tussen mannen en vrouwen bedraagt 6,7 procentpunten.
- EU-27-immigranten: mannen hebben in 2024 een werkgelegenheidsgraad van 77,7% en vrouwen van 66,7%. Ook hier was de stijging groter bij vrouwen (+23,5 procentpunten) dan bij mannen (+6,1 procentpunten). De kloof tussen mannen en vrouwen blijft aanzienlijk (10 procentpunten).
- Niet-EU-immigranten: mannen hebben in 2024 een werkgelegenheidsgraad van 63%, tegenover slechts 40,6% bij vrouwen. Sinds 1999 was de stijging groter bij vrouwen (+20,8 procentpunten) dan bij mannen (+14,3 procentpunten). De kloof tussen mannen en vrouwen blijft echter zeer groot (22,4 procentpunten), wat wijst op aanhoudende obstakels voor de arbeidsmarktintegratie van vrouwelijke immigranten van buiten de EU, ondanks de geboekte vooruitgang.
Deze resultaten tonen structurele belemmeringen die zowel verband houden met gender als met migratieachtergrond.
De verschillen naar geboorteland sluiten aan bij die naar nationaliteit: in alle regio’s en herkomstgroepen hebben mannen een hogere werkgelegenheidsgraad dan vrouwen.
In 2024 bedraagt het verschil 5,4 procentpunten bij personen die in België geboren zijn, 11,6 procentpunten bij immigranten geboren in de EU-27 en 18,5 procentpunten bij immigranten geboren buiten de EU.
Sinds 1999 zijn deze verschillen kleiner geworden door de stijging van de werkgelegenheidsgraad bij vrouwen.