Wettelijk kader
De loopbaanonderbreking werd in 1985 ingevoerd door de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Tot 31 december 2001 was ze van toepassing op werknemers en werkneemsters in zowel de openbare als de private sector.
Sinds 1 januari 2002, na de invoering van het tijdskrediet voor de privésector (als onderdeel van het interprofessioneel akkoord 2001-2002), zijn loopbaanonderbrekingen voorbehouden aan werkneemsters en werknemers in de openbare sector.
Met dit stelsel kunnen ze een volledige of gedeeltelijke onderbreking van hun beroepsactiviteit nemen waarbij ze, onder bepaalde voorwaarden, een onderbrekingsuitkering ontvangen die wordt betaald door de RVA.
Er bestaan drie soorten loopbaanonderbreking:
Een volledige loopbaanonderbreking, waarmee ambtenaren hun arbeidsprestaties volledig en tijdelijk kunnen stopzetten.
Een deeltijdse onderbreking in het algemeen stelsel, waarmee ambtenaren jonger dan 55 jaar hun arbeidsprestaties tijdelijk kunnen verminderen.
Een deeltijdse onderbreking in het eindeloopbaanstelsel, waarmee ambtenaren hun prestaties kunnen verminderen totdat ze met pensioen gaan.
De voorwaarden voor toegang en het recht op de verschillende vormen van onderbreking in de openbare sector kunnen variëren afhankelijk van de gewestelijke overheid, gemeente, provincie enz.
Het gebruik van loopbaanonderbrekingen met uitkeringen is in verschillende fasen geëvolueerd.
- Tussen de invoering van de regeling in 1985 en 2001 is het aantal begunstigden sterk gestegen (met uitzondering van een daling tussen 1992 en 1996). Destijds vertegenwoordigden vrouwen meer dan 80% van de begunstigden.
- Tussen 2002 en 2007 (invoering van het tijdskrediet voor de privésector) daalde het gebruik van loopbaanonderbrekingen bij vrouwen, terwijl het bij mannen eerst daalde en vervolgens opnieuw begon te stijgen. Het aandeel mannen onder de begunstigden is dus licht gestegen.
- Tussen 2007 en 2017 bleef het tijdskrediet over het algemeen stabiel, waarbij iets meer dan 70% van de begunstigden een vrouw was.
Sinds 2017 daalt het aantal begunstigden gestaag, zowel bij mannen als bij vrouwen. In 2024 vertegenwoordigden vrouwen nog 68,8% van de begunstigden van een loopbaanonderbreking.
De populariteit van het tijdskrediet onder vrouwen en mannen vertoont enkele verschillen naargelang hun geslacht.
- Bij vrouwen is de deeltijdse onderbreking in het eindeloopbaanstelstel, met uitkering, het populairst (58,7%). Deeltijdse onderbreking in het algemeen stelsel, met uitkering, wordt door een derde (33%) van de begunstigden gebruikt. De volledige onderbreking met uitkering (6%) en de onderbreking zonder uitkering (2,3%) worden minder gebruikt.
- Bij mannen loopt de deeltijdse onderbreking in het eindeloopbaanstelstel, met uitkering, nog duidelijker aan kop (73,2% van de begunstigden), gevolgd door de deeltijdse onderbreking in het algemeen stelsel, met uitkering (16,8%). De volledige onderbreking met uitkering (7,1%) en de onderbreking zonder uitkering (2,9%) worden ook hier minder gebruikt.
Bij alle formules is het aandeel vrouwen groter dan het aandeel mannen. De kloof is bijzonder groot bij de deeltijdse onderbreking in het algemeen stelsel, met uitkering (81,2% vrouwen). Voor de andere formules is de verhouding ongeveer een derde mannen en twee derde vrouwen.
Er zijn bepaalde verschillen zichtbaar in de onderbreking die wordt ingezet voor de deeltijdse loopbaanonderbreking in het algemeen stelsel, met uitkering.
- Bij vrouwen gebruikt iets meer dan de helft van de begunstigden de halftijdsformule (52,7%), terwijl de formule van vermindering met 1/5 in 42,7% van de gevallen wordt gekozen. De verminderingen met 1/3 en 1/4 worden zelden gebruikt.
- Bij mannen wordt de vermindering met 1/5 gebruikt door bijna twee derde (64,9%) van de begunstigden. De halftijdsformule wordt gebruikt door bijna een derde (32,9%), terwijl de verminderingen met 1/4 en 1/3 zeer weinig worden gebruikt.
Er zijn bepaalde verschillen zichtbaar in de onderbreking die wordt ingezet voor de deeltijdse loopbaanonderbreking in het eindeloopbaanstelsel, met uitkering.
- Bij vrouwen gebruikt 59,5% van de begunstigden de halftijdsformule, terwijl de formule van vermindering met 1/5 in 36,2% van de gevallen wordt gekozen. De verminderingen met 1/3 en 1/4 worden zelden gebruikt.
- Bij mannen wordt de vermindering met 1/5 gebruikt door bijna driekwart (75,9%) van de begunstigden. De halftijdsformule wordt gebruikt door bijna een kwart van de begunstigden (23,2%), terwijl de verminderingen met 1/4 en 1/3 ook hier zeer weinig worden gebruikt.