De levensverwachting bij de geboorte van vrouwen ligt hoger dan die van mannen. In 2024 bedraagt ze 84,4 jaar, terwijl die van mannen 80,3 jaar bedraagt. Het verschil komt dus uit op 4,1 jaar. Dat verschil is de voorbije dertig jaar echter kleiner geworden, doordat de vooruitgang bij mannen uitgesprokener was dan bij vrouwen.
Er is weinig verschil tussen mannen en vrouwen wat de betreft. In 2022 bedraagt die 64,1 jaar voor mannen en 63,3 jaar voor vrouwen.
Mannen lopen een duidelijk hoger risico op dan vrouwen. In 2023 bedraagt het vroegtijdige sterftecijfer 392 per 100.000 inwoners jonger dan 75 jaar bij mannen en 240 bij vrouwen. Het cijfer voor mannen ligt dus 1,6 keer hoger dan dat voor vrouwen.
Dit cijfer daalt over het algemeen in de loop der jaren, met een meer uitgesproken daling bij mannen. In 2020 was er echter een stijging van 9,6% bij mannen en 4,5% bij vrouwen, wat kan worden verklaard door de Covid‑19‑epidemie.
Mannen zijn vaker het slachtoffer van vroegtijdige sterfte als gevolg van chronische aandoeningen. In 2021 bedraagt het aantal overlijdens door chronische aandoeningen 95,5 per 100.000 inwoners jonger dan 65 jaar bij mannen en 66,9 bij vrouwen. Deze overlijdens nemen af, vooral bij mannen (- 46,5% sinds 2003 en - 34,6% bij vrouwen).
Vrouwen geven vaker aan te lijden aan langdurige ziekten of aandoeningen dan mannen. In 2024 bedraagt het aandeel personen van 16 jaar en ouder dat dergelijke langdurige ziekten of aandoeningen meldt 29,2% bij vrouwen en 26,1% bij mannen, een verschil van 3,1 procentpunt.
Vrouwen geven proportioneel vaker dan mannen aan beperkt te zijn in hun dagelijkse activiteiten om gezondheidsredenen. In 2022 verklaart 28,3% van de vrouwen van 16 jaar en ouder en 22,9% van de mannen van dezelfde leeftijd (ernstig of minder ernstig) beperkt te zijn in hun dagelijkse activiteiten om gezondheidsredenen, een verschil van 5,4 procentpunt.